Bastiaan van Angola door Stan

Mijn naam is Bastiaan van Angola. Ik heb mijn vrouw Lijsbeth moeten beloven na onze ondertrouw niet meer naar zee te gaan maar werk aan de wal te zoeken.

Ik ging voor het eerst naar zee toen ik 14 jaar was. Het is het enige leven dat ik ken. Ik heb nooit een echt beroep geleerd, ik weet niet goed hoe ik hier in de stad aan werk moet komen.

Toen ik laatst op Rapenburg zag hoe daar nieuwe schepen werden gebouwd, wist ik het weer. Ik heb op al mijn reizen vaak de scheepstimmerman geholpen, eerst met het aangeven van gereedschap, later kleine klussen, slijpen van beitels en het zetten van de zaag. Zo leerde ik het een en ander over het scheepstimmervak.

Ik besloot naar de baas van de werf te gaan en hem om werk te vragen. De volgende dag kon ik beginnen. Trots kon ik Lijsbeth vertellen dat ik werk had gevonden en dat ze kon beginnen met de inrichting van ons huisje op Vlooienburg.

De volgende dag, liep ik langs de Gelderse Kade naar Het Rapenburg. Platte sleperswagens reden af en aan, mannen hesen vracht omhoog door de wijde gaten in de voormuur. Op weg naar de haven met de frisse zeewind in mijn gezicht zag ik honderden haringbuizen, de Oostinjevaarders, sierlijke driemasters en ronde graanschepen. De masten van de schepen staken af tegen de blauwe lucht.

Op de scheepswerf werd vreemd naar mij gekeken. Ik was de enige zwarte man op de werf en ik werd ingedeeld bij een ploeg mannen om planken te sjouwen. De lange planken werden bij een vuur verhit zodat ze gebogen konden worden voor de bolle romp van een Fluitschip voor de Oost Indische Compagnie.

Het werk was zwaar maar niet zo zwaar als het leven op zee. Ik dacht terug hoe ik voer langs Spanje om Afrika, een lange reis om Kaap de Goede Hoop naar het oosten van India. En hoe we pas na een jaar Amsterdam weer terug zagen met een schip vol rijke vracht, peper, foelie, nootmuskaat, tabak en kostbare houtsoorten.

Ik werkte tot het begin van de avond. Doodmoe liep ik over een van de vier bruggen van Vlooienburg naar mijn nieuwe huis waar Lijsbeth met het eten op mij wachtte.

Op de werf kreeg de baas al snel in de gaten dat ik meer kon dan sjouwen. En ik werd aan het werk gezet op een van de Fluitschepen in aanbouw. Ik heb negen maanden op dit schip getimmerd en toen het werk klaar was ben ik meteen op een ander schip te werk gesteld.

Ik werd eerst sjouwer, timmerleerling, gezel en uiteindelijk meester. En werd lid van het gilde. Ik zag dagelijks de stad groter en rijker worden, steeds meer mensen kwamen hierheen. Ook zag ik steeds meer scheepswerven, zaagmolens, kuiperijen en pakhuizen gebouwd worden. Ik hoorde zelfs dat het stadsbestuur een nieuw stadhuis wil bouwen.

Portret van een fluitschip.

De weerspiegeling van het fluitschip is met zwarte inkt gemaakt. Een verwijzing naar de titel van de tentoonstelling, maar ook naar de zwarte bladzijde van de slavernij in de maritieme geschiedenis.